- Nikita de Ruiter
- 15 jul
- 3 minuten om te lezen


Steeds meer mensen kiezen voor biobased bouwmaterialen zoals hout, hennep, vlas en stro. Ze worden gewaardeerd om hun duurzame imago, natuurlijke oorsprong, lage milieubelasting en het vermogen om langdurig CO2 op te slaan. Ze dragen bij aan het verminderen van stikstofuitstoot en het gebruik van fossiele grondstoffen. Maar wat betekent biobased bouwen nu echt voor de energieprestatie, het zomercomfort en de netbelasting van gebouwen?
Bouwfysische analyse nuanceert claims
Een recente bouwfysische analyse van Arup, uitgevoerd in opdracht van Building Balance (2024), duikt dieper in de eigenschappen die biobased materialen vaak worden toegeschreven. Het onderzoek kijkt kritisch naar beweringen over warmtebuffering, vochtregulatie en faseverschuiving om te bepalen wat klopt, wat mogelijk overdreven is, en waar nog onbenut potentieel ligt.
Thermische eigenschappen en faseverschuiving: meer dan alleen isolatiemateriaal
Faseverschuiving, het verschijnsel waarbij warmte van buiten pas na verloop van tijd doordringt tot de binnenruimte, is cruciaal voor zomercomfort. Biobased isolatiematerialen zoals stro, hennep en vlas kunnen hieraan bijdragen doordat ze relatief veel warmte kunnen opslaan en traag doorgeven. De analyse toont echter aan dat de mate van faseverschuiving niet alleen door het isolatiemateriaal wordt bepaald; vooral de massa vóór of ín het isolatiepad is cruciaal.
Bij constructies met een bakstenen buitenschil vóór de isolatie, zoals bij spouwmuren, wordt de warmtepiek al deels afgevangen. Dit leidt tot een langere faseverschuiving dan bij lichte houtskeletwanden, waar de isolatielaag (zoals stro of vlas) vrijwel het hele bufferingseffect moet leveren. Hoewel materialen met een hoge warmtecapaciteit hier redelijk in slagen, blijft de totale opslagcapaciteit beperkt. Een spouwmuur met minerale of biobased isolatie en een zware buitenschil kan bij gelijke Rc-waarde een langzamere warmtedoorgang vertonen dan een lichte biobased houtskeletwand.
Bij schuine daken speelt faseverschuiving mogelijk een nog grotere rol. Dakvlakken liggen vaak volledig in de zon en worden langdurig en vaak onbeschaduwd aan zonbelasting blootgesteld. Hier kan een dakconstructie met stro, hennep of houtvezel het verschil maken tussen een zolder die vroeg oververhit raakt of tot de avond koel blijft. Lichte materialen zoals glaswol of PIR bieden hier nauwelijks vertraging. Voor optimaal zomercomfort is nachtventilatie cruciaal; zonder afkoeling raakt zelfs een goed gedempte wand thermisch verzadigd. Comfort is dus een samenspel tussen massaopbouw, isolatie, zonwering en ventilatie.

Energiegebruik: integraal ontwerp doorslaggevend Het jaarlijkse energiegebruik van woningen wordt niet primair bepaald door de keuze voor een specifiek isolatiemateriaal, maar door de samenhang tussen ontwerp, oriëntatie en installatiekeuzes. Factoren zoals zoninstraling, raamoppervlak, interne warmtelasten, kierdichting en ventilatiestrategieën hebben elk een veel grotere invloed op het energieverbruik. Faseverschuiving is hierbij een versterkend of verzachtend mechanisme, vooral effectief in combinatie met goede zonwering, nachtventilatie en massa aan de juiste zijde van de constructie, maar heeft op zichzelf geen significante impact op het totale jaarlijkse energiegebruik. Materiaalkeuze is dus één onderdeel van een goed afgestemd geheel; de werkelijke energieprestatie wordt bepaald door de combinatie van bouwfysica, ontwerpkeuzes en gebruik.
Vochtregulatie, netbelasting en conclusies
Biobased materialen bezitten goede vochtregulerende eigenschappen, wat kan bijdragen aan een stabielere relatieve luchtvochtigheid en een gezonder binnenklimaat. Echter, in moderne woningen met goede mechanische ventilatie (met warmteterugwinning) treedt dit effect nauwelijks op, omdat de lucht sneller ververst wordt dan het materiaal vocht kan reguleren. Het effect op energiegebruik in goed geventileerde woningen is dan ook verwaarloosbaar.
Wat betreft netcongestie, kunnen biobased materialen bijdragen aan een lagere koelvraag in de zomer en daarmee potentieel de netbelasting verminderen. Dit is vooral gunstig voor gebouwen zonder PV-installatie, mits gecombineerd met nachtelijke ventilatie, beperking van zoninstraling en goede kierdichting. In de winter bieden biobased materialen echter weinig aanvullende voordelen voor het beperken van de piekvraag voor verwarming; hier blijft een goed geïsoleerde, luchtdichte woning met slimme ventilatie en efficiënte verwarmingstechnieken essentieel.
Conclusie: Biobased materialen leveren een aantoonbare bijdrage aan duurzaamheid via CO2-opslag, hernieuwbaarheid en circulair potentieel. Ook op zomercomfort zijn voordelen zichtbaar, vooral in lichte bouwsystemen waar biobased isolatie bijdraagt aan faseverschuiving en warmtedemping. Deze effecten zijn echter sterk afhankelijk van de totale wandopbouw, de positie van thermische massa en het samenspel met andere ontwerpkeuzes. Gezondheids- en comfortclaims blijken minder onderbouwd in moderne, goed geventileerde woningen, en de invloed op jaarlijkse energieprestaties of netbelasting is bescheiden.
Kortom: biobased materialen zijn geen wondermiddel voor comfort of energiegebruik, maar vormen wél een sleutel tot structurele CO2-reductie. Door CO2 op te slaan én CO2-intensieve materialen te verdringen, leveren ze een unieke bijdrage aan negatieve emissies in de bouw. In combinatie met goed ontwerp, installaties en gebruik dragen ze zo bij aan robuust comfort én aan het realiseren van bredere duurzaamheidsdoelen.






